Bijbelstudie over de Dordtse Leerregels (naar historische feiten)
Bijbelstudie over de Dordtse Leerregels (de 5 Art.tegen de Remonstran-ten).
De Dordtse Leerregels is het minst bekende belijdenisgeschrift qua inhoud bij de meesten onder ons. Al is de inhoud op hoofdlijnen bekend, velen hebben er een heel negatief beeld bij, want dat gaat over de uitverkiezingsleer. Men denkt aan mensen die hun leven lang afwachten of ze misschien tot de weinigen behoren die uitverkoren zijn ? Het evenwicht wat de Bijbel heeft, is bij deze gedachte volledig weg. Bekende vragen als “Is het wel voor mij?” en “Wat als ik niet uitverkoren ben?” kwellen vele mensen. Waarom horen deze leerregels nog steeds bij de belijdenissen in de kerk en hoe kan het dat de Dordtse vaderen zelf er van zeiden dat deze leer tot troost is?
De D.L. gaan over veel meer dan alleen de uitverkiezing en dat het niet zo vreemd is dat er om deze leer begin 17e eeuw zelfs een burgeroorlog dreigde? Wat er eigenlijk ten diepste “op het spel stond” in de tijd van het ontstaan?
Onenigheid op de universiteit.
In die tijd is de Republiek der Nederlanden verwikkeld in de 80-jarige oorlog tegen Spanje. Op de Leidse faculteit krijgt de hoogleraar Franciscus Gomarus, tegen zijn bezwaren in Jacobus Arminius als nieuwe collega. De reden van zijn bezwaar wordt al snel duidelijk als de verschillen tussen beiden wat betreft de verkiezingsleer zichtbaar worden.
Binnen de gereformeerde leer kent men 2 visies op de verkiezingsleer: Het supralapsarisme en het infralapsarisme. Bij het supralapsarisme plaatst men de verkiezing van God voor de zondeval. (supra is boven / voor, lapsus is zondeval). God kiest dan uit het nog niet geschapen menselijke geslacht, dus nog voordat men iets heeft gedaan, sommigen wel (verkiezing) en anderen niet (verwerping). Gomarus hing deze leer aan.
Bij het infralapsarisme plaats men de verkiezing na de zondeval. (infra is onder / na). God kiest dan uit het gevallen zondige menselijk geslacht, die dus allemaal de dood verdienen, sommigen en laat de anderen in hun val liggen. Bij beide is er dus sprake van een verkiezing en een verwerping op grond van Gods wil zonder dat daar iets van de mens bij komt. Daarom spreekt men van dubbele predestinatieleer. (= voorbeschikking) Als je uitverkoren bent, schenkt God je zijn genade en het geloof en anders niet. Je bent voorbestemd voor het één of voor het ander. Als mens willen wij niet zo aan deze leer en het klinkt ons onrechtvaardig in de oren. We zijn volledig afhankelijk van God en hebben als mens niets in te brengen.
Dat vond Arminius ook. Hij vond dat er op die manier een systeem ontwikkeld wordt waarin alles al vast ligt en de vrijheid en de verantwoordelijkheid van de mens in de knel komen. Ook was zijn grote bezwaar dat God tot auteur van de zonde wordt gemaakt. Want als je verworpen bent is dat de reden dat je niet gaat geloven en de reden dat je een zondig leven lijdt. Dus de mens is niet langer verantwoordelijk voor zijn zondige daden maar God en zijn verwerping.
Arminius wil de zonde veel dichter bij de vrije wil van de mens brengen.
Nee, zei Arminius, God voorziet wie in Christus gaan geloven en die verkiest Hij. Arminius plaatst de verkiezing daarmee dus na de val en na het geloof of ongeloof van een mens. Volgens Arminius heeft God de mens met een vrije wil geschapen en de mens is deze bij de zondeval niet verloren, daarom kan de mens zelf kiezen of hij wel of niet ingaat op de genade die hem in Christus wordt aangeboden. Dat klinkt velen beter in de oren : Het geloof in Christus lijkt centraal te staan en we hebben zelf ook nog iets in te brengen met onze eigen vrije wil.
Maar laten we niet te snel roepen dat we het wel met hem eens zijn, want de leer van Arminius heeft vergaande gevolgen. Christus LIJKT centraal te staan.
Arminius legt het accent zo op het wel of niet geloven in Christus, dat de mens in het centrum komt te staan en de verkiezing ten diepste de beslissing van de mens wordt. God sluit zich volgens deze leer namelijk aan bij de vrije wil van de mens. De gereformeerde traditie leert dat de rechtvaardiging enkel en alleen genade van God is en dat deze genade onvoorwaardelijk is. Het “sola gratia”.
Bij Arminius wordt de verkiezing en de genade voorwaardelijk. De voorwaarde is het geloof en de wil van de mens. Er zijn nog veel meer belangrijke gevolgen, maar er was toch wel meer aan de hand was dan alleen een verschil over de verkiezingsleer.
De “wortels” v.d. Remonstranten gaan terug naar Pelagius die in de 5e eeuw n.Chr. leefde. Volgens Pelagius heeft de mens geen erfzonde maar komt als een onbeschreven blad papier ter wereld en kan hij ook zonder zonde blijven.
De mens zondigt alleen omdat hij anderen daarin navolgt. Genade is dan niet meer dan een vrije wil ontvangen om zelf te kunnen kiezen tussen goed en kwaad.
Dit werd al bestreden door Augustinus en ook in NGB art.15.
Daarna kwamen de Semi-Pelagianen die wel instemmen met de erfzonde maar zeggen dat de mens niet geheel en al verdorven is. De eigen vrije wil is wel sterk verzwakt, maar hij kan toch nog wel in veel opzichten het goede kiezen.
Gods genade kan dan helpen de zonde te overwinnen. Weerlegd in H.Cat.vr.8.
Het Semi-Pelagianisme vinden we terug in de roomse leer van goede werken.
De Humanisten plaatsen de mens in het middelpunt omdat hij vrijwel alles zelf kan naar men denkt. Wat verkeerd is kan hij zelf verbeteren en een verlosser is daarbij niet nodig. Christus is voor hen niet meer dan een goed voorbeeld.
Erasmus, Coornhert en Coolhaes hebben mede de weg gebaand voor de remonstranten.
De Dordtse Leerregels.
Ze beginnen met een inleiding waarin zij aangeven dat de kerk nog steeds bestaat door de tegenwoordigheid van Christus in Zijn kerk. Anders zou zij al lang door bedrieglijke dwalingen te niet gedaan zijn.
Zij zien door de eeuwen heen en nu in het ontstaan van de Dordtse Leerregels de hand van God. Zij zijn dankbaar dat Hij dwars door alles heen, ook nu weer Zijn kerk bewaart heeft voor de dwalingen van Arminius en zijn volgelingen.
Daarna volgen de Dordtse Leerregels de lijn van de 5 art. van de Remonstran-tie.
De 5 art. zijn telkens opgebouwd uit artikelen die de gereformeerde leer
uiteenzetten met daarna artikelen die bepaalde dwalingen verwerpen.
Het 1e art.: Van de Goddelijke verkiezing en verwerping.
De Dordtse vaderen gaan uit van de verlorenheid van de mens en van de liefde van God. De leer van Arminius hield in dat de mens ook na de zondeval niet volledig
slecht is en nog een vrije wil heeft waarmee hij in staat is goede keuzes te maken en met de genade van God kan samenwerken tot zijn behoud.
Nee, zeggen de vaderen, de mens is verloren en uit zichzelf tot niets geestelijk goeds in staat. Maar God komt met zijn genade mensen tegemoet en schenkt hen het geloof en dit heeft God al van voor de grondlegging der wereld besloten. Degene die goed opgelet hebben, merken misschien dat de Dordtse Leerregels hier niet Gomarus volgen met zijn supralapsarische standpunt, maar het infralapsarische standpunt.
God kiest zondige mensen, die allen in zonde gevallen zijn, om hun het geloof te schenken. De vaderen geven verder aan dat God niet de auteur van de zonde is omdat Hij ook mensen in hun val zou laten liggen. Nee, zeggen ze, dat komt door hun eigen ongeloof. De mens heeft zelf, moedwillig en vrijwillig voor de zonde gekozen. Daarom is hij schuldig. Toch ligt hier wel een zwakke punt van de leerregels en blijven hier onbeantwoorde vragen liggen. Want blijft Gods keuze niet toch vooraf gaan aan het ongeloof? Dit is voor een mens niet te begrijpen.
Wat wel heel belangrijk is dat de synode, net als Calvijn, aangeeft dat je pas achteraf moet afvragen waarom de één het evangelie aanneemt en de ander niet.
Om te beginnen is er dus de oproep tot geloof. Je benadert iemand dus niet met de verkiezingsleer, maar met de oproep tot bekering. Als je gelooft mag je er vervolgens zeker van zijn dat je door God uitverkoren bent.
Wanneer je op een donkere, eenzame weg loopt en er komt je een auto met groot licht tegemoet, dan is dat licht verblindend! Maar voor de autorijder is het licht nuttig en nodig ! Zo is het ook met de verkiezing... Je moet er niet tegenin kijken, maar er achter staan.... Je moet niet met de verkiezing beginnen, maar je mag erin eindigen! Denk ook aan Bunyan in de hemelstad.
Vooruitgezien geloof : Er is niets in de mens te vinden op grond waarvan God hem zou verkiezen. Zou dit wel het geval zijn, dan zou dit ten koste gaan van Gods genade. De mens wordt behouden omdat God het wil en niet omdat mensen het zelf willen. God kijkt niet naar wat wij mensen Hem te bieden hebben, gelukkig niet!
Het 2e art.: Van de dood van Christus, en de verlossing van de mensen door deze.
De rechtvaardigingsleer, die leert dat God niet alleen barmhartig maar ook rechtvaardig is. De rechtvaardigheid van God eist dat de zonde van de mens gestraft wordt. Christus heeft voldaan met Zijn lijden en sterven voor degenen die in Hem geloven verzoening gebracht, waardoor zij in en door Christus rechtvaardig voor God zijn.
De verkondiging van dit evangelie moet mensen oproepen tot geloof en bekering. Weer laat de Synode zien dat zij het belangrijk vindt dat men eerst spreekt over Gods evangelie en pas daarna over de verkiezing, want pas aan het eind van het hoofdstuk zeggen de leerregels dat het geloof in Christus een gave van God is.
De art. 3 en 4 zijn door de synode samengevoegd onder de titel:
Van de verdorvenheid van de mens en bekering tot God, en de manier waarop dit gebeurt.
Men wil hier duidelijk aangeven dat het niet alleen de schuld van de satan was dat de mens viel, maar dat het ook uit eigen menselijke vrije wil heeft plaatsge-vonden.
Vervolgens leert men de erfzonde en dat de mens hierdoor niet in staat is tot enig zaligmakend goed. Net als Calvijn leren de leerregels ons dat de mens na de zondeval nog wel enig besef van goed en kwaad heeft overgehouden. Daardoor is de mens niet te verontschuldigen en zondigt hij tegen beter weten in. Maar wat de mens zelf niet kan bewerken wil God bewerken door zijn woord en Heilige Geest.
Als God het evangelie laat verkondigen roept hij allen die het horen. Hij wil niets liever dan dat mensen tot Hem komen en belooft ieder die komt rust van de ziel en het eeuwige leven. Omdat de mens sinds de zondeval geen vrije wil meer heeft, is het alleen omdat God het wil dat mensen komen. De leerregels roepen op om voor de mensen die nog geen gehoor hebben gegeven aan die oproep te bidden.
Het 5e en laatste art.: De volharding der heiligen.
Hier blijkt vooral de troost die uit de leer volgt. Dit is dan ook meteen het
zwakke punt van de remonstranten. Want wanneer het heil niet helemaal afhangt van Gods genade (wanneer genade niet voor de volle 100% genade is), maar bijvoorbeeld afhangt van het geloof van een mens, kan een mens nooit zeker zijn van het heil.
Een gelovige kan volgens de Remonstranten zijn geloof ook weer verliezen.
Als een christen uit eigen kracht zou strijden, zou hij kunnen vallen. Maar God bewaart de gelovige tot het einde toe. Omdat de onveranderlijkheid van de verkiezing en de betrouwbaarheid van de rechtvaardiging bij God liggen mogen wij zeker zijn van ons heil. Wij voelen die zekerheid misschien niet altijd, maar Gods beloften blijven staan. Als wij ontrouw zijn, God is getrouw. God houdt ons vast, wat er ook gebeurd. In Hem ligt onze zekerheid en dat is de enige troost, die we niet kunnen missen!
Doordat de Dordtse Leerregels geschreven zijn tegen de Remonstranten is het evenwicht soms zoek. In de Bijbel zelf vind je wel evenwicht. Aan de ene kant de oproep tot geloof, de oproep om te volharden en niet te vallen. Aan de andere kant de vertroosting dat zowel het geloof als het volharden een gave van God zijn en het mogen vertrouwen en rusten in het volbrachte werk van Christus.
Een goede voorbereiding op de lezing en de Bijbelstudie gewenst
door een hedendaagse oude schrijver